Nieuw besluit betreffende de onbevaarbare waterlopen

Het besluit geeft uitvoering aan een aantal bepalingen uit de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen, zoals gewijzigd door het decreet van 26 april 2019 houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbouw.

Een digitale atlas inventariseert de gerangschikte onbevaarbare waterlopen en ook de publieke grachten. De atlas is raadpleegbaar op een geoloket (digitaal platform over geografische informatie). Een openbaar onderzoek regelt de vaststelling ervan en elke zes jaar wordt een nieuwe versie in openbaar onderzoek gebracht.

De bedding van een onbevaarbare waterloop wordt geacht toe te behoren aan de waterbeheerder. Een publieke gracht is een gracht die omwille van het algemeen belang door de gemeente, polder of watering beheerd wordt en als dusdanig wordt aangeduid. Publieke grachten worden door een procedure met openbaar onderzoek vastgesteld voor de overname van het beheer (niet de eigendom) en voor de beslissing om erfdienstbaarheden (enkel een recht van doorgang voor de beheerder) op te leggen die nuttig zijn voor het beheer. Een motiveringsnota geeft aan waarom de overname van het beheer nuttig is voor het watersysteem, wat de erfdienstbaarheid inhoudt en waarom een bepaalde erfdienstbaarheidszone aangewezen is. De breedte van de erfdienstbaarheidszone wordt opgenomen omdat deze, in tegenstelling tot de gerangschikte onbevaarbare waterlopen waar standaard een vijfmeterzone voor onderhoud is, kan variëren in functie van het terrein en de noodzakelijkheid en dit tot maximaal vijf meter.

Het gemeentebestuur licht de aanpalende eigenaars van het openbaar onderzoek in. Bezwaren en opmerkingen worden uiterlijk de laatste dag van het openbaar onderzoek ingediend.

De eigenaar of de gebruiker van het perceel waarop de erfdienstbaarheid rust, kan om de stopzetting van de overname van het beheer door de gemeente, respectievelijk de polder of watering of om de gehele of gedeeltelijke opheffing van die erfdienstbaarheid verzoeken. Elke belanghebbende kan verder beroep instellen bij de provincie.

De aanplant van nieuwe opgaande bomen binnen de 5 m-zone naast dergelijke waterloop is mogelijk wanneer een tussenafstand van 12 m gerespecteerd wordt. Ook de aanplant van een houtkant die regelmatig teruggezet wordt én die indien nodig voor de toegankelijkheid van de waterloop periodiek teruggezet wordt op vraag van de waterbeheerder is mogelijk. Ook bij spontane verbossing dienen  de bomen en struiken, indien nodig voor de toegankelijkheid, op vraag van de waterbeheerder teruggezet worden. Andere vormen van aanplantingen in de 5 m-zone zijn enkel mogelijk na een schriftelijke toelating van de waterbeheerder. Deze bepaling heeft  geen impact op de reeds aanwezige bomen en beplantingen.

Aangelanden van de waterloop kunnen door de waterbeheerder verplicht worden om in afrastering van de aanpalende gronden te voorzien indien deze begraasd worden. Bij afrastering bevindt het deel van de afsluiting aan de kant van de grond die aan de waterloop paalt, zich op een afstand van 0,75 m tot 1 m, landinwaarts gemeten vanaf het einde van het talud van de waterloop. De afsluiting mag niet hoger dan 1,50 m boven de begane grond zijn en is zo opgesteld dat ze geen belemmering vormt bij het onderhoud van de waterloop of ze kan weggenomen worden.

Het varen met gemotoriseerde vaartuigen op de onbevaarbare waterlopen is verboden tenzij na schriftelijke toestemming door de waterbeheerder. Niet-gemotoriseerde vaartuigen zoals de kajak en de kano zijn toegelaten. De waterbeheerder kan echter het gebruik van de waterloop permanent of periodiek beperken voor ecologie, door de aanwezigheid van fysieke obstakels zoals bruggen en duikers, voor de rustige uitoefening van het visrecht, onderhoud en andere werken of redenen van algemeen belang. De beperkingen moeten duidelijk gemotiveerd worden op basis van bijvoorbeeld natuurbeheerplannen of soortbeschermingsplannen voor het gebied of moet de beperking in de tijd strikt gerelateerd zijn aan de motivatie die aan de grondslag ligt voor de beperking. De  vaarder dient rekening  te houden met het natuurlijk karakter van de waterloop (zoals vrije meandering, natuurlijke oeverzones,…) en er is verbod om de rust en de in het wild levende diersoorten te verstoren en schade aan te brengen aan de waterloop tijdens het varen. Verder is de waterbeheerder niet verantwoordelijk voor ongevallen en incidenten die zich voordoen met de vaartuigen en opvarenden tijdens het afvaren.

Het verleggen, verdiepen of (gedeeltelijk) dempen van grachten is onderhevig aan een omgevingsvergunning die verbonden is aan drie voorwaarden: de ingreep is in overeenstemming met de doelstellingen van het integraal waterbeleid, zorgt niet voor ongewenste verdroging of voor de versnelde afvoer van hemel- en drainagewateren en het bufferende volume en de infiltratiecapaciteit blijven minimaal behouden, al dan niet door compenserende maatregelen.

Het is verboden grachten zonder omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen te overwelven of inbuizen. De vergunning kan daarenboven alleen worden verleend om toegang te verlenen of te verbeteren tot een perceel of voor werken van algemeen belang. De overwelving of inbuizing mag geen schadelijk effect hebben en moeten de beginselen van het integraal waterbeleid gerespecteerd worden. Daartoe behoort ook de zorg voor waterafhankelijke natuur. Er mag geen ongewenste vernatting van landbouwgronden buiten VEN en SBZ veroorzaakt worden. Bovendien mag slechts één overwelving of inbuizing per kadastraal perceel of per geheel van kadastrale percelen aangebracht worden tenzij de aanvrager kan aantonen dat dit redelijkerwijze noodzakelijk is voor het normale gebruik en de vlotte ontsluiting van de gronden. Tevens worden ook de maximale lengte en de redenen die een verlenging toestaan vastgesteld. In het geval van een verlenging moet, indien nodig, voorzien worden in compensatiemaatregelen die de infiltratie van hemelwater blijvend toelaten zoals een greppel, geperforeerde buizen of andere technische oplossingen. De minimale diameter wordt op 400 mm gehouden zodat de waterafvoer verzekerd kan worden en bij de plaatsing mag geen schade worden toegebracht aan de gracht en uitspoeling moet onmogelijk zijn. De vergunninghouder is verantwoordelijk  voor de goede staat en werking van de overwelving door een goede afwatering te vrijwaren als eigenaar van die kunstwerken.

Voor de grachten buiten de baangrachten staan de aangelanden in voor het onderhoud van zoals de begroeiingen en het in stand houden van de grachten in functie van de gewenste infiltratie-, buffer-, afvoer- en bergingscapaciteit en hiertoe indien nodig materialen, voorwerpen en plantenresten verwijderen, taluds herstellen en  doorgangen vrijmaken. Met in stand houden worden handelingen van onderhoud en herstel bedoeld, die als doel hebben om de gracht verder zijn functies in de lokale waterhuishouding te laten vervullen.

De aangelanden, de gebruikers en de eigenaars van de constructies op de waterlopen verlenen doorgang aan de waterbeheerder, laten het plaatsen van materiaal en materieel op hun gronden of eigendommen toe voor de duur van de werken, laten maaisel en onschadelijke ruimingsproducten die uit de bedding van de waterloop opgehaald zijn, op hun gronden of eigendommen plaatsen.

Het onttrekken van water uit een onbevaarbare waterloop of publieke gracht is het met alle mogelijke middelen opvangen van water uit de waterloop of gracht. Dit beperkt zich niet tot onttrekkingen met pompen en hevels uit een onbevaarbare waterloop of publieke gracht, maar omvat ook het putten van water uit een gracht of greppel die men vult door bijvoorbeeld het openzetten van schuiven en kleppen. Doel van de regeling is het watersysteem beschermen in tijden van waterschaarste en droogte wat enkel kan als ook het afleiden van water gevat wordt.

Het onttrokken water moet omschreven worden als deel uitmakend van de soorten water die thuishoren in de categorie “water bestemd voor menselijke aanwending” en dat geen water is voor menselijke consumptie. Daarmee wordt bedoeld tweede circuitwater en al het water dat aangewend wordt voor huishoudelijke, agrarische of industriële toepassingen.  De onttrekker wordt beschouwd als een titularis van een private waterwinning en als een gebruiker van een private waterwinning die verbruikers of anderen die water bestemd voor menselijke aanwending gebruiken, bevoorraadt zonder een openbaar waterdistributienetwerk te gebruiken en beschouwd is als een waterleverancier.

Om water te kunnen onttrekken moet men het recht hebben om aan de waterloop te komen om daar een installatie op te richten. In beginsel is de onttrekker eigenaar of gebruiker van het onroerend goed dat grenst aan de waterloop. Het is mogelijk dat de gebruiker door middel van een overeenkomst derden de mogelijkheid geeft om van de grond gebruik te maken om tot onttrekking over te gaan. Daar waar de waterloop paalt aan een openbare weg kunnen ook niet-aangelanden onttrekken.

Wanneer men water onttrekt, moet men zich houden aan de principes van duurzaamheid, rationeel gebruik en van het gebruik van de best beschikbare technieken (BBT) voor zowel het onttrekken zelf als het gebruik van het water. Het principe van rationeel gebruik volgt uit het gegeven dat water een gemeenschappelijk goed is (art. 714 Burgerlijk Wetboek) en dat het gebruik ervan op een verstandige wijze dient te gebeuren.

Een debietmeting bij elke onttrekking is verplicht vanaf 1 januari 2022 en is noodzakelijk om een gedegen zicht te krijgen op de onttrekkingen en een sluitende waterbalans voor oppervlaktesystemen op te maken. Bij elke onttrekking moet een debietmetingssysteem aanwezig zijn dat een voortdurende registratie mogelijk maakt. De uitzonderingen zijn,  wanneer de onttrekking op jaarbasisminder minder dan 500m3 bedraagt, om weidepompen om vee te drenken, om spuittoestellen te vullen om gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken, om watertonnen van maximaal 10 m³ te vullen of onttrekkingen met behulp van een pomp om een of meerdere haspels te voeden met een effectief (gezamenlijk) debiet kleiner dan 10 m³ per uur en zonnepompen voor weidevogels of pompen om veedrinkpoelen te vullen. Voor onttrekkingen met grotere tonnen wordt geen debietmeting verplicht maar wordt het aantal tonnen en het volume dat onttrokken werd doorgeven via een elektronisch loket.

Onttrekkingen kunnen enkel mits melding aan de waterbeheerder. Voor de tijdelijke onttrekkingen wordt voor een zeer snelle afhandeling geopteerd. Op de verplichting tot het melden worden de vier uitzonderingen voorzien zoals hierboven. Voor meer permanente onttrekkingen die jaarlijks herhaald worden of het hele jaar door gebeuren worden in de regel vaste inrichtingen opgericht. Daarvoor is een omgevingsvergunning nodig. Wanneer de onttrekker niet over een omgevingsvergunning of een machtiging van de waterbeheerder beschikt voor een permanente onttrekking die jaarlijks herhaald wordt of het hele jaar door gebeurt, is vastgelegd welke gegevens de melding voor onttrekking moet bevatten.

Voor het melden zal gebruik gemaakt worden van een elektronisch loket. Binnen 48 uur na de melding, beoordeelt de beheerder de melding op volledigheid en bezorgt de aanvrager desgevallend een bewijs van volledige melding, het onttrekkingsticket genaamd. Een onttrekkingsticket moet steeds voorgelegd kunnen worden tijdens het onttrekken. Het ticket is voor een niet-vaste inrichting ten hoogste dertig dagen geldig.

Er wordt voorzien dat de gouverneur tijdelijk of permanent onttrekkingsverboden of -beperkingen kan opleggen bv. bij droogte mits een degelijke onderbouwing.