Landbeheerders, zoals trouwens de volledige bossector, zitten tussen een sterke landbouwsector met bijhorende organisaties enerzijds en een sterke natuursector met bijhorende organisaties anderzijds. Zij profileren zich elk voor een deel van het platteland en beschikken over sterke politieke relais en studiecapaciteiten. Ook de overheid komt overal tussen en wil graag sturend spelen tegenover de lagere besturen maar ook tegenover de privépartners. De
sectoriële indeling van het overheidsbeleid tussen natuur, landbouw en soms bos, met zorg voor medegebruik blijft, in de meeste gevallen, aangehouden.

De maatschappij heeft weinig perceptie van de rol van landeigenaars en -beheerders, nl. de eerste zakelijke rechthouders van grond op het platteland, die hun beheer wat ‘horizontaler’ bekijken en die hun moeite niet aanrekenen. Zij krijgen soms wel een kleine plaats in het overleg. De Vlaamse administratie nodigt hun vertegenwoordigers uit, rechtstreeks of onrechtstreeks, in adviesraden en werkgroepen. Dit moet benut worden met een dynamische aanwezigheid, met constructieve en soms vernieuwende voorstellen die de gebruikelijke sectorale gang van zaken wat in vraag stellen, gezien het multisectoraal karakter van landbeheer.

Het is wel niet altijd mogelijk om alle materies op te volgen en, zonder studie- en opvolgingscapaciteit, overal proactief deel te nemen en grondig uitgewerkte voorstellen op te maken.

De bedoeling van deze handleiding is:

• aan de landbeheerders een basisinformatie te verschaffen en hen aan te tonen dat, zelfs als de materies complex zijn, er toch een globale coherentie en aanvulling bestaat, al zou men die eenvoudiger kunnen wensen: een ‘eenvoudige complexiteit’;
• de overheid en andere actoren in het buitengebied te herinneren aan de visies en standpunten van de privé landbeheerders, ten minste van deze die de actie van Landelijk Vlaanderen ondersteunen, met de hoop de coherentie, de redelijkheid en de positiviteit ervan aan te tonen.

Het succes van het overleg zal afhangen van de ingesteldheid van de partijen. Hoever evolueert de beheerder in het landelijk ondernemen en is hij bereid de uitgangspunten te aanvaarden? Hoever is de overheid bereid om privébeheer te promoten?

Hier is een rol weggelegd voor een organisatie van eigenaars die haar leden aanspoort om te evolueren van soms negatief klagen naar het formuleren van voorstellen, het bouwen van een relatie van vertrouwen en zich te verdiepen in de materies. Voor het privé landbeheer zijn ‘functieverweving’, ‘samenwerking’ en ‘motivatie’ de sleutelwoorden.

 

Kenniscentrum

De overheid maakt veel inspanningen voor het vinden van een draagvlak voor haar beleid. De dossiers en hun inhoud blijven echter ingewikkeld en ondoorzichtig. Talrijke beheerders missen informatie of vorming om de complexiteit te beheersen waardoor ze de instrumenten, aangeboden door de overheid, niet gebruiken of zelfs niet kennen. Zij hebben daarom ook weinig vertrouwen met als gevolg weinig contacten met de terreinmedewerkers van de overheid of vrezen hen zelfs.

Dit ligt meestal niet aan de overheid zelf, die eigenlijk hulpvaardig wil zijn. Er is een gebrek aan klaar inzicht over de waaier van multisectorale materies, waardoor de verschillende sectorale overheden ‘weten’ en de rechtsonderhorige ‘niet weet’ waar naartoe met alle gelijklopende beleidsinitiatieven, regels en instrumenten, die aldus soms niet efficiënt zijn. Het is een kwestie van perceptie en communicatie met nood aan het filtreren naar de geschikte informatie.

De beheerders worden geholpen met deze handleiding als wegwijzer bij hun individuele problemen zodat zij, op zijn minst, de ‘context’ van hun probleem kunnen begrijpen. Hiermee biedt Landelijk Vlaanderen een dienst die, hopelijk, een aansporing is tot meer dynamisch landbeheer. De handleiding zal hen ook helpen meer doelgericht deel te nemen, waar nodig, aan het Natura 2000-verhaal, want zij zullen de context van het gewenste beheer beter begrijpen.

Deze handleiding is een stap naar het opbouwen van een kenniscentrum voor privé landbeheer (aan te vullen met websites en links over alle relevante informatie, digitaliseren van plannen en overlays, opzoeken van projecten en betrokkenen). Het zou een, voor de overheid, goedkoop instrument zijn voor de effectiviteit van haar beleid en misschien passen in het kader van besparingen. Privé natuurbeheer is soms een alternatief voor (dure) aankopen en eigen inrichting en beheer door de overheid, weliswaar mits ondersteuning van kennisopbouw: technisch en institutioneel.

Het centrum kan een aantal taken waarnemen in het voortraject voor beheerplanning tussen de gebiedsvisies van de overheid en de individuele beheerplannen, vooral dan als het gaat over geïntegreerd beheer.

In de meeste van haar programma’s wil de overheid een luik ‘communicatie’ en ‘sensibilisering’ inbouwen. Meestal is echter geen verschil te zien tussen de acties naar het ‘groot publiek’ (eigenlijk voor draagvlakvorming en passieve deelname) en deze naar ‘betrokken particulieren’ zoals de lokale beheerders die op het terrein actief worden betrokken of getroffen. Georganiseerde doelgroepen zoals ‘landbouw’ en ‘natuur’ kunnen misschien mee, maar anderen niet. Een doelgerichte communicatie-, sensibilisering- en ondersteunende actie zou langs het kenniscentrum georganiseerd kunnen worden om een gelijkwaardige behandeling van de doelgroepen te verzekeren.

De ambitie bestaat eruit om een dergelijk centrum voor te stellen als sluitstuk voor de hierboven beschreven cluster privébeheer met een doelgericht informatiesysteem. Een degelijk en overzichtelijk centraal punt ten dienste van een brede doelgroep van terreinbeheerders en -gebruikers (en andere privé- en overheidsactoren met gelijkaardige vragen) lijkt onontbeerlijk als brug- en loketfunctie. Het kan, met weinig kosten, de overheid steunen om haar beleidsinitiatieven efficiënter te ‘verkopen’.