Standpunt Landelijk Vlaanderen: De pachtwet geeft zekerheid aan de pachter maar heeft een aantal negatieve neveneffecten. De strakheid tegenover evoluerende omstandigheden, de grijze zone bij het einde van de pacht, het lage financieel rendement en het voorkooprecht voor de pachter leiden tot het zoeken (door de eigenaar) naar andere oplossingen bij vernieuwing van de pacht of tot het onttrekken aan het landbouwgebruik. Zodoende is deze evolutie in tegenstroom met de voedseluitdaging die meer landbouwoppervlakte vraagt.
Elk jaar komt een belangrijke oppervlakte pachtgrond vrij en slechts weinig eigenaars overwegen om een pachtcontract te hernieuwen. De afbakening van het agrarisch gebied voor (beroeps)landbouw biedt geen zekerheid want, zoals de landbouwer vrij blijft wat betreft teeltkeuze, zo blijft de eigenaar vrij om zijn grond in landbouwgebruik te geven of niet.
Het lage rendement van de pacht, met de maximumprijzen, komt niet overeen met wat kan bekomen worden op de immobiliënmarkt of op de financiële markten en leidt tot desinteresse bij patrimoniumbeheer. De verwachte evolutie van de waarde van de grond komt daar ook tussen, maar het belang in de overweging is marginaal. Aangezien door de regels van de ruimtelijke ordening de speculatie beperkt is, zijn de verwachtingen over de evolutie van de waarde niet beter dan deze van andere activa, al is grondbezit redelijk interessant wat betreft de verhouding rendement/risico.
In de laatste 20 jaar is de gemiddelde prijs van de verkochte landbouwgronden voor gans België verdubbeld, een jaarlijkse toename van ca. 3,7% tot ongeveer 24.000 €/ha. Het verschil tussen de prijs voor akkerland en weiland vermindert, maar er bestaat een kloof tussen verpachte en niet verpachte gronden. De waarde van bos is ongeveer de helft daarvan, maar hangt vooral af van de staat van de bestanden.
Alternatieve pachtvormen (bv. loopbaanpacht) werden als oplossing ontwikkeld, maar blijven ontoereikend voor het oplossen van de prioritaire vraag: ‘welke motivatie kan aangeboden worden aan de eigenaar zodat hij de vrijkomende gronden verder aan de landbouw zou geven?’
Alternatieven voor hem zijn verkoop, in beheer geven aan rentmeesters voor verhoogd rendement, alternatieve contracten zoals erfpacht of bruikleen of andere soorten (rechtsonzekere) constructies.
Andere alternatieven zijn het eigen beheer, bewoning en tuinaanleg, paardenhouderij, energieteelt, bebossing, recreatie en landschapszorg, privé natuur en eventueel ‘tijdelijke natuur’. Deze zijn ook verbredingsvormen voor de eigenaar ten nadele van de landbouwsector zelf. Hier is een oorzaak te vinden van de ‘verpaarding’ en de ‘vertuining’ van het platteland. Het is ook een opportuniteit om meer ‘verweven’ functies te ontwikkelen in agrarisch gebied zonder gevestigde belangen te schaden.
Het burgerlijk recht voorziet dat bij overlijden de activa verdeeld worden tussen erfgenamen. Deze bepaling is terecht maar veroorzaakt bij elke generatiewissel een risicotoestand en de geleidelijke afbrokkeling van het goed of de verkoop aan een nieuwe partij met alle gebonden onzekerheid. Aan dit essentieel element is er nochtans weinig te verhelpen en dit risico bestaat ook intern in de uitbaterfamilie voor eigen patrimonium of in de relatie met de verpachter voor verandering van pachter.