Het toekomstige Europese landbouwbeleid en het budget na 2013 worden voorbereid met het formuleren van standpunten door betrokken partijen en met een publiek debat. In november 2010 heeft de Europese Commissie haar eerste voorstellen op tafel gelegd als basis voor verdere onderhandelingen. Tegen einde 2012 worden strategische keuzes gemaakt voor de langetermijntoekomst (2020) van de landbouw en plattelandsgebieden.

De grote thema’s van de herziening van het GLB zijn:

  • het behoud van het potentieel voor voedselproductie om de voedselveiligheid te verzekeren op lang termijn en tegen betaalbare prijzen, met een degelijk inkomen voor de landbouwers;
  • de ondersteuning van de landbouwgemeenschap voor de duurzame levering van kwaliteitsproducten, rekening houdend met kleine landbouw en lokale markten, met respect voor het milieu, de gezondheid en het dierenwelzijn;
  • de leefbaarheid van de landelijke gemeenschappen en de daaraan gebonden tewerkstelling, van de structurele verscheidenheid en van het territoriale evenwicht. Dit moet het gevolg zijn van een competitieve en dynamische landbouwsector, met versterking van de sociale en territoriale cohesie tussen de Europese plattelandsgebieden en met nieuwe evenwichten in een verbrede Europese Unie;
  • een compensatie voor regio’s met natuurlijke handicaps;
  • de competitiviteit van de Europese landbouw (onderzoek, innovatie, ontwikkeling) verzekeren ondanks de hoge normen voor veiligheid, hygiëne en dierenwelzijn die hoger liggen dan in andere continenten, de mondialisering en de volatiliteit van markten en prijzen, de versterking van de onderhandelingspositie van de landbouwers, de transparantie van de prijzen en een verzekering voor inkomensverlies, ziektes en rampen;
  • een duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen en de bio-economie, het nemen van maatregelen in het voordeel van het klimaat en het promoten van ecosysteemdiensten die vandaag niet vergoed worden.

Deze acties kaderen in een gemeenschappelijk beleid (en niet per lidstaat) omwille van gelijkheid, synergie, cohesie en transnationale of mondiale dimensie van de uitdagingen. Het budget blijft gemeenschappelijk maar zal het voorwerp zijn van moeilijke onderhandelingen tussen de lidstaten die netto bijdragen (Duitsland, UK en Nederland) en deze die netto ontvangen (de nieuwe lidstaten en Frankrijk). Het GLB vertegenwoordigt weliswaar slechts 0,43% van het Europees bbp.

 

De pijlers 1 en 2 zullen bevestigd worden.

Pijler 1 zal ecologischer en billijker zijn (met betere verantwoording dan de historische referentie van de steun aan het inkomen). De rechtstreekse betaling, losgekoppeld maar geplafonneerd, zal én een basisinkomen verzekeren én een steun zijn voor de levering van basis milieugoederen. Ze zal eenvoudig, verplicht en algemeen zijn, gebonden aan de landbouwproductie. Een modulatie zal voorzien worden in functie van natuurlijke beperkingen of van kleine bedrijven. De steun zal gericht zijn naar actieve landbouwers met een transitieperiode.

De instrumenten voor het marktbeheer (tussenkomsten, stockage, quota’s, contracten, transparantie, competitie, herstructureringen en consolidaties) zullen hier en daar aangepast worden.

Pijler 2 zal gericht blijven op competitiviteit van de bedrijven, innovatie, duurzaam beheer van natuurlijke rijkdommen, klimaat, evenwichtige territoriale ontwikkeling. De uitvoering zal effectief en coherent moeten zijn met een brede waaier van instrumenten, inclusief risicobeheer, die aan de lidstaten worden toevertrouwd.

De uitvoering van het nieuwe GLB zal gebeuren na een strategische keuze tussen verschillende opties wat betreft continuïteit tegenover het huidige beleid. De cruciale vraag zal zijn welk budget er voorhanden is, want zelfs als het percentage van het landbouwbudget niet vermindert, zullen er harde besprekingen zijn over het globale Europese budget zelf.