Landbouw valt onder het Europese beleid met de naam ‘Gemeenschappelijk Landbouw Beleid’ (GLB). Het Europees landbouwbudget bedraagt € 50 miljard plus € 14,5 miljard voor de plattelandsontwikkeling, wat 42% is van het globale Europese budget van € 141,5 miljard. Hiermee is het landbouwbudget van de lidstaten geïntegreerd op Europees niveau.

Het Europese beleid was lange tijd gericht op een autonome voorziening van voedsel door een kwantitatieve productie en een ondersteuning van de prijzen met een overproductie als gevolg. De hervormingen van 1999 en 2003 hebben de bedrijfstoeslagen ingevoerd, de rechtstreekse steun losgekoppeld van de productie en deze gebonden aan de productie van de betrokken bedrijven in de refertejaren rond 2003. Aanvullend werd er rekening gehouden
met het milieu en de sociale verplichtingen van de landbouw.

Het landbouwbeleid steunt op twee aanvullende pijlers.

  • Pijler 1, door het Europees budget gefinancierd, omvat de traditionele markt- en prijssteun en de rechtstreekse steun aan de landbouwers. Een bedrijfstoeslag in functie van de historische directe steun van de refertejaren komt overeen met een vaste hulp bij het basisinkomen van de landbouwer en bij de levering door hem van publieke diensten volgens bepaalde normen en voorwaarden (‘cross compliance’). Om een uitbetaling te krijgen moet de landbouwer zijn rechten ‘activeren’ met grond. De bedrijfstoeslag wordt toegekend via een aantal toeslagrechten met een bepaalde waarde. Deze kunnen overgedragen worden of, als ze niet geactiveerd worden, in de nationale reserve terechtkomen. De waarde van die rechten, hoewel gebonden aan de grond, komt enkel toe aan de landbouwer. In 2009 hebben 23.487 Vlaamse landbouwers € 269 miljoen aan rechtstreekse steun gekregen waarvan de toeslagrechten het overgrootste deel vormen (of ongeveer 450 €/ha in België). € 12,8 miljoen aan toeslagrechten werden aan andere landbouwers overgedragen en € 176 duizend aan de nationale reserve.

    Pijler 1 krijgt 90% van de Europese steun voor België.

  • Pijler 2 omvat de meerjarige instrumenten van de plattelandsontwikkeling die elk land invoert afhankelijk van zijn prioriteiten, op basis van een reeks specifieke maatregelen die in 3 assen worden omschreven. De instrumenten van dit beleid voor Vlaanderen worden omschreven in het PDPO (Programmadocument voor Plattelandsontwikkeling). De plattelandsontwikkeling wordt deels door Europa en deels door Vlaanderen (64,4%) gefinancierd; het Europese Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) voorziet € 225 miljoen voor Vlaanderen over de periode 2007-2013 en het totaal budget in Vlaanderen is € 714 miljoen.
    • As 1 beoogt de modernisering van de bedrijven en de verjonging van de landbouwers om via opleiding, advies en steun voor investeringen, het concurrentievermogen van land- en bosbouw te verbeteren (65,2% van het budget);
    • As 2 beoogt de verbetering van het duurzaam beheren van de natuurlijke rijkdommen. De basisregels van de ‘goede landbouwpraktijken’ gelden voor iedereen; bijkomende agromilieumaatregelen vrijwillig door individuele landbouwers genomen, mits ‘beheerovereenkomsten’ die recht geven op vergoedingen. Het programma wordt door elk land opgesteld met Europese goedkeuring (18,3% van het budget);
    • As 3 beoogt een evenwichtige ontwikkeling van de plattelandsgebieden en hun economische diversiteit door het financieren van basisvoorzieningen, toerisme, opwaardering van het landelijke erfgoed, dorpskernvernieuwing, intermediaire dienstverlening (9,5% van het budget);
    • De 3 assen worden door een 4de as, ‘horizontaal’ genoemd, aangevuld om plaatselijke
      ‘bottom-up’ -initiatieven te ondersteunen onder de naam van ‘LEADER’ (Liaisons Entre Actions de Développement de l’ Economie Rurale) (zie punt 770) (5,8% van het budget).

 

Beheerovereenkomsten

De ‘agromilieumaatregelen’ van As 2 zijn o.a. de beheersovereenkomsten die landbouwers sluiten op vrijwillige basis, waarbij zij zich engageren om gedurende 5 jaar een deel van hun bedrijf natuurvriendelijk te beheren. In ruil voor het naleven van bepaalde voorwaarden krijgen ze jaarlijks een vergoeding die gefinancierd wordt door de Vlaamse overheid en door Europa. Het totaal areaal bedraagt 67.873 ha met 9.034 begunstigden of 11% van het
landbouwareaal. De types maatregelen zijn:

  • maatregelen die door de ‘landbouwadministratie’ beheerd worden voor milieuvriendelijke landbouwproductiemethoden zoals mechanische onkruidbestrijding, teelt van plantaardige eiwitbronnen, biologische productie, inzaai met groenbedekking, … ;
  • maatregelen die door de VLM beheerd worden: de vergoeding ‘natuur’, en de beheerovereenkomsten: water, botanisch beheer, soortenbescherming (akker- en weidevogelbeheer, hamsterbescherming), perceelsrandenbeheer, erosiebestrijding, aanleg en onderhoud van kleine landschapselementen, … (zie details in bijlage 2);
  • maatregelen die door het ANB beheerd worden: bebossing van landbouwgronden, ecologische bosfunctie en bebossing (zie punt 232).

De beheerovereenkomsten worden enkel met de landbouwers afgesloten en niet met de
eventuele eigenaars van de betrokken gronden zelfs niet als zij dezelfde diensten leveren.

Het GLB is ook een element van de wereldhandelbesprekingen en van de vorming van de wereldmarktprijzen.

Onder Europese controle bepaalt elk land de praktische modaliteiten en de financiële instrumenten van de uitvoering van het GLB. Het actuele plan loopt van 2007 tot 2013 maar het landbouwbudget is bij elke bespreking van het Europese budget het onderwerp van een hevige discussie want de lidstaten hebben niet dezelfde belangen op dit gebied.

Uitvoerige analyse van PDPO 2007 tot 2013.

Standpunt Landelijk Vlaanderen: Voor pijler 1: Het recht op inkomen is gebaseerd op de uitgebate oppervlakte tijdens de refertejaren (en niet meer op de productie) en is dus gebonden aan de grond maar komt enkel aan de uitbater toe. Als deze vertrekt, neemt hij de rechten mee en de eigenaar blijft met een grond zonder rechten.

Voor pijler 2: Door de beheerovereenkomsten kan de uitbater inkomsten verkrijgen voor gronden die hij niet effectief uitbaat en waarvoor hij een lagere pachtprijs betaalt aan de eigenaar. Deze moet dan nog de onroerende voorheffing betalen op die gronden die misschien later zonder toeslagrechten zullen vallen. Men beschouwt dat alleen de uitbater de groene diensten levert en niet de eigenaar. Het bosbeheer krijgt alleen een symbolische plaats in het PDPO in Vlaanderen.