Het decreet “Ruimtelijke Ordening” van 1996 heeft een arsenaal van nieuwe instrumenten ingevoerd met een nieuwe werkwijze (spoor 2) voor de bestemming van percelen te bepalen.

Het “Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen” (RSV) van 1997 geeft een globaal kader en een visie op lang termijn voor een samenhangende actie voor de bestemming van de gronden, in functie van de te verwachten behoeften van de verschillende sectoren zoals huisvesting, industrie, infrastructuren en mobiliteit (havens, wegen, spoorwegen, luchthavens…), landbouw, natuur, bos en recreatie. Deze behoeften bepalen kwantitatieve doelstellingen voor de oppervlaktes in het RSV dat ook een aantal kwalitatieve stedenbouwkundige doelstellingen bepaalt.

De regels van het RSV hebben geen rechtstreekse gevolgen voor de burger, maar binden de overheid tot het bereiken van planologische oppervlaktes die aan elke sector toegewezen worden (zie tabel hieronder) via de procedure van “afbakening”.

van (ha) naar (ha)
Huisvesting 227 500 227 500
Recreatie 17 500 18 500
Natuur en reservaten 112 000 150 000
Ander Groen 34 000 34 000
Bos 43 000 53 000
Landbouw 806 000 750 000
Industrie 55 000 62 000
Diversen 57 000 57 000
Totaal 1 352 000

 

De termijn om deze doelstellingen te verwezenlijken werd tot 2012 verlengd, maar slechts 12.300 ha op de bijkomende 38.000 ha “natuurgebied” en 2.300 ha op de bijkomende 10.000 ha “bosgebied” zijn tot nu toe afgebakend.

Een perceel in een planologische bestemming moet niet noodzakelijk de gerelateerde functie werkelijk hebben (de functie is dan zonevreemd), bv. een perceel in “bosgebied” moet niet verplicht bebost worden.

Bovenop de sectoriële doelstellingen voorziet het RSV nog 150.000 ha “natuurverwevingsgebieden” (NVWG) in overdruk, waar de functie “natuur” met andere functies wordt verweven. In een kleine herziening van dit RSV (begin 2011) is die oppervlakte herleid tot 80.000 ha, waarvan maximaal 70.000 ha verweven met landbouw (bv. voor Natura 2000) en minimaal 10.000 ha verweven met recreatie. Positieve maatregelen voor de natuur zullen er gestimuleerd worden.

Het RSV bepaalt bovendien dat de provincies “natuurverbindingsgebieden” (NVBG), via provinciale RUP’s, moeten afbakenen om verbindingen tussen de natuurgebieden te verwezenlijken, eveneens met stimuleringsacties. Weinig werd tot nu toe afgebakend. NVWG en NVBG vormen samen het IVON (Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk).

Het Gewest heeft zijn RSV opgesteld. De provincies en de gemeenten moeten ook hun eigen structuurplan (“provinciaal of gemeentelijk ruimtelijk structuurplan”) opstellen dat hun plaatselijke visie van de ruimtelijke ordening bepaalt. De meeste gemeenten hebben hun plan voltooid en het kan daar geraadpleegd worden voor een overzicht van de visie en de ontwikkeling in de deelgebieden van de gemeente.

In de jaren ’90 hebben veel gemeenten een “GNOP” (Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan) opgesteld volgens de toen vigerende beleidslijnen om het beleid van de gemeente te omschrijven op het vlak van natuurontwikkeling. Deze GNOP’s hebben geen juridische waarde en worden eigenlijk niet gebruikt omdat ze meestal verwerkt zijn in het gemeentelijk structuurplan.

De bepalingen van al deze structuurplannen dienen niet als criterium voor de toekenning van stedenbouwkundige vergunningen, maar kunnen de beoordeling indirect beïnvloeden bij het onderzoek van de aanvragen.