De Natura 2000-procedure verloopt volgens 5 stappen, volgend op de vastlegging van de SBZ-gebieden en is te volgen op de Natura 2000-website.

Stap 1: Het invoeren van het juridisch arsenaal en van het overleg tussen de organisaties van de betrokken actoren. Op Vlaams niveau groepeert de ‘Vlaamse Overleggroep’ het kabinet van de Minister, ANB, INBO en vertegenwoordigers van landbouw-, natuurverenigingen, bedrijven, bos, Landelijk Vlaanderen, Hubertus Vereniging
Vlaanderen, … Deze groep volgt stapsgewijs de procedure en stuurt het programma. De wil om in overleg te werken werd opgenomen in een ‘Intentieverklaring’ (383.1) die door al deze actoren ondertekend werd.

Stap 2: Vaststelling, op wetenschappelijke basis, van de instandhoudingsdoelstellingen in kwantiteit en in kwaliteit voor het geheel van Vlaanderen, dat wil zeggen voor alle SBZ’s samen, zijnde de ‘Gewestelijke Instandhoudingsdoelstellingen’ (G-IHD’s). De wetenschappelijke studies worden door INBO en – gedeeltelijk – door ANB gemaakt met bevestiging door academische deskundigen. Het gaat om een zeer technisch werk dat gebaseerd is op een overzicht van het terrein en wetenschappelijke criteria wat betreft de vereiste minimale voorwaarden om de habitat en de soorten in stand te houden. Technische instrumenten, zoals ‘de biologische waarderingskaart’ van elk
perceel, worden eveneens gebruikt. De G-IHD’s zijn in een besluit van de Vlaamse Regering vastgelegd.

Stap 3: Deze ‘Gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen’ worden per SBZ verdeeld (de zogenaamde specifieke (S-)IHD’s) en prioriteiten worden bepaald. Deze S-IHD’s en prioriteiten komen tot stand op basis van analyses van het terrein en van de Vlaamse doelstellingen, maar ook rekening houdende met locale planologische en socioeconomische factoren. Deze totstandkoming gebeurt in overleg met de hierboven vermelde sectoriële actoren, op lokaal niveau. Hieruit ontstaat ‘een rapport’ per SBZ (genummerd) dat besproken wordt tijdens ‘BOLOV’s’ (Boven Lokaal Overleg, vergaderingen met locale vertegenwoordigers). Er zullen aldus 34 rapporten behandeld worden, waarvan 8 in 2010, 16 in 2011 en 10 in 2012. Deze BOLOV’s worden aangevuld door ‘WBC’s’ (‘Wetenschappelijke Begeleidingscommissie’) per SBZ, waar dezelfde sectoren wetenschappers kunnen afvaardigen die de wetenschappelijke basis voor de verdeling van de doelstellingen bevestigen.

Stap 4: Bepaling van de concrete beheermaatregelen die van toepassing zullen zijn om, op termijn, deze doelstellingen per SBZ te realiseren. Deze maatregelen zouden dwingend kunnen zijn voor privébeheerders, maar wel gepaard gaan met instrumenten en stimulansen. De vaststelling per SBZ zal vanaf 2011 door middel van de hierboven vermelde NRP’s tot stand komen. Eventueel zullen er doelgerichte instrumenten gebruikt worden op basis van de ervaringen van enkele ‘test cases’.

Stap 5: de uitvoering van het zogenaamd ‘aangepast beheer’ met de wil om 70% van de doelstellingen in 2020 verwezenlijkt te hebben, volgens de bepalingen van het Vlaamse plan VIA (Vlaanderen in Actie) van 2009.

Als een economische activiteit een belangrijk effect op de instandhouding van de habitats en soorten in een SBZ dreigt te hebben, zal eerst een ‘passende beoordeling’ opgesteld worden om het effect van deze activiteit in beeld te brengen en zijn aanvaardbaarheid en eventueel vereiste compenserende maatregelen te bepalen (bv. de ontwikkeling van de haven van Antwerpen). Dit instrument is ter beschikking van de overheid die de eventuele vergunning moet geven of een nieuwe planologische bestemming moet bepalen.

Halfweg 2011 bevindt men zich bij het begin van Stap 3 en zijn 1/3 van de BOLOV’s met het opstellen van de rapporten en de bepaling van de S-IHD’s achter de rug. In bijlage 3 worden, in het kort, de belangrijkste elementen van een rapport per SBZ voor Stap 3 uitgelegd.

De belangrijkste stap voor de beheerders zal Stap 4 zijn: het bepalen van de concrete maatregelen op het terrein. Die zullen afhangen van de doelstellingen van het betrokken gebied volgens de IHD’s van Stap 3.

INBO heeft een vademecum ‘Beheer van Europese Habitats en Soorten’ opgesteld waarin de terreinhandelingen worden uitgelegd die nodig zijn voor de instandhouding van de habitats en soorten. De overheid evalueert nu, op basis van dit vademecum, het instrumentarium voor het bos- en natuurbeheer en de desbetreffende budgetten en is van plan dit te herijken met aanpassingen en eventueel nieuwe beleidsinstrumenten. Dit zou in het jaar 2011 moeten gebeuren zodat de praktische toepassingen met natuurrichtplannen of eventueel kortere processen kunnen starten.

Er worden in Vlaanderen 47 types Europese habitats vastgesteld. De voornaamste habitats waarbij particulieren worden betrokken, kunnen gerangschikt worden in 16 habitatgroepen die overeenkomen met estuaria, slikken en schorren, duinen, heide, zoetwaterhabitats, graslanden, moerassen en bossen met een totale oppervlakte van ongeveer 70.000 ha.

De belangrijkste groepen voor privébeheerders zijn de graslanden (7%), meestal in het kader van landbouw, heide (15%) en vooral de bossen die meer dan 60% van de Europese habitats vertegenwoordigen. Er is dus een belangrijke rol weggelegd voor de bossector.

In een notendop: de maatregelen over graslanden zullen besproken worden in het kader van de landbouw en de beheerovereenkomsten. Wat betreft bos, zullen de maatregelen in essentie overeenkomen met het toepassen van de criteria duurzaam bosbeheer en dus met uitgebreide bosbeheerplannen zoals hierboven beschreven. De economische functie blijft dus mogelijk maar met aangepast beheer. De doelstellingen zullen een zekere bosuitbreiding bepalen (meer bos) maar dit komt al overeen met de doelstellingen van het Structuurplan Vlaanderen. Vooral een omvorming van bestaand niet inheems loofhout zal belangrijk zijn en komt overeen met een geleidelijke toepassing van de CDB in het kader van het aan te passen bosbeheerplan.

De vrees van sommige beheerders voor grote beperkingen als gevolg van Natura 2000, zoals trouwens de vrees dat de jacht zal verboden worden, is onterecht. Er zijn geen algemene maatregelen voorzien, enkel lokale omstandigheden kunnen, in sommige gevallen, gemotiveerde beperkingen opleggen.

Landelijk Vlaanderen pleit voor het gebruik van het instrument ‘privé bos- en natuurbeheerplan’ dat op contractuele basis de maatregelen kan afspreken voor de meeste habitats.

De overheid verklaart dat de zwaarste maatregelen op overheidsgronden zullen plaatsvinden of op die van natuurverenigingen en dat aankopen maar subsidiair en doelgericht zullen zijn. Bestemmingswijzigingen van gronden zullen, waar nodig, plaats hebben volgens de regels van de afbakening ‘AGNAS’.

De maatregelen zullen in de perimeters van de SBZ-gebieden plaatsvinden of aan de rand ervan mits een passende beoordeling.