Het ‘veldwetboek’ van 7 oktober 1886 is een Belgische wet die een aantal verplichtingen en rechten regelt met betrekking tot nabuurschapsproblemen op het platteland. Daarnaast omvat het Veldwetboek verplichtingen tegenover de overheid evenals regels over de politie. Ondanks de vele wijzigingen die het veldwetboek ondergaan heeft in de loop van de tijd, heeft het deels een archaïsch karakter behouden. In het verleden werd deze wet aangeduid als ‘Landelijk Wetboek’. De Nederlandse tekst van het veldwetboek werd officieel ingevoerd door de wet van 8 april 1969.
In deze handleiding worden er enkele overblijvende elementen, die soms wat folkloristisch lijken, ‘letterlijk’ aangehaald. Interessant zijn de regels over de afstand van aanplantingen en de afsluitingen.
Het graafrecht
De eigenaar van een grondstuk moet gedogen dat er graafwerk op verricht wordt om er zoveel aarde, zand, steen en ander materiaal uit te halen als nodig is voor het aanleggen of onderhouden van wegen, vaarten, bruggen en andere werken van algemeen openbaar nut. Het graafrecht mag slechts worden uitgeoefend zo voldaan is aan bepaalde voorwaarden zoals plaats van de graafwerken, procedure en schadevergoeding.
Gewassen, veldvruchten, bijen
Alleen bejaarden, gebrekkigen, vrouwen en kinderen beneden twaalf jaar mogen van zonsopgang tot zonsondergang aren lezen en naharken op plaatsen waar zulks gebruikelijk is en slechts in niet-omheinde, op het grondgebied van hun gemeente gelegen velden waar de oogst geheel ingezameld en weggehaald is. Aren lezen mag slechts met de hand geschieden; naharken met behulp van een hark met ijzeren tanden is verboden.
De deputatie van de provincieraad is bevoegd om, op verzoek van gemeentebesturen of van bijzondere personen, te gelasten dat klopjachten in bossen van gemeenten of van bijzondere personen worden gehouden ter verdelging van wolven en everzwijnen. Het houden van deze klopjachten van overheidswege mag alleen worden gelast wanneer de eigenaars of huurders van de jacht door de deputatie aangemaand zijn om zelf klopjachten te houden en hieraan binnen de gestelde termijn geen gevolg hebben gegeven.
De eigenaar van een bijenzwerm heeft het recht er opnieuw bezit van te nemen, zolang hij niet opgehouden heeft hem te volgen of terug te vorderen. Anders behoort de zwerm toe aan de eerste bezitnemer en, bij gebreke van een eerste bezitnemer, aan hem die de eigendom of het genot heeft van de grond waarop de zwerm zich heeft neergezet.
Bevloeiing en drooglegging
Iedere eigenaar die ter bevloeiing van zijn erf gebruik wil maken van natuurlijk of kunstmatig gewonnen water waarover hij het recht heeft te beschikken, kan tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling het recht verkrijgen om dit water over de tussengelegen erven te leiden. De eigenaars van de lager gelegen erven moeten het water van de aldus bevloeide gronden ontvangen, met dien verstande dat hun een vergoeding verschuldigd kan zijn. Dit recht om water over de tussengelegen erven te leiden kan onder dezelfde voorwaarden worden verleend aan de eigenaar van een moeras of van een geheel of gedeeltelijk overstroomde grond om het schadelijke water afloop te geven, alsmede aan de eigenaar van een vochtige grond die door middel van ondergrondse leidingen of van greppels moet worden drooggemaakt.
Afsluiting van eigendommen
Iedere eigenaar mag zijn erf afsluiten overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. Hij die tot afsluiting van zijn erf een niet gemene sloot wil graven, moet tussen die sloot en het naburig erf half zoveel afstand laten als de sloot diep is. Is het naburig erf een stuk bouwland of een hellend terrein, dan moet de afstand even groot zijn als de sloot diep is. De sloten worden zo aangelegd dat zij een glooiing hebben aan de kant van de nabuur en de
afloop van het water niet belemmeren.
Standpunt Landelijk Vlaanderen: Deze regel laat toe elk eigendom, zelfs een bos, af te sluiten.
Afstand voor beplantingen
Wanneer een levende haag tot afsluiting dient, moet zij, bij gebreke van een hiermee strijdig gebruik, op ten minste 50 cm van de scheidingslijn staan. Iedere andere afsluiting mag op de uiterste grens van het eigendom worden geplaatst.
Hoogstammige bomen mogen slechts op een door vast en erkend gebruik bepaalde afstand geplant worden; bij ontstentenis van zodanig gebruik mogen hoogstammige bomen slechts op twee meter, andere bomen en levende hagen slechts op een halve meter van de scheidingslijn tussen twee erven worden geplant.
Afbakening van landbouw en bosbouwzones
In de voor de landbouw bestemde gedeelten van het grondgebied is bosaanplanting verboden op minder dan zes meter maxima van de scheidingslijn tussen twee erven. Bovendien is een vergunning van het college van burgemeester en schepenen vereist voor bebossing. Het Departement Landbouw en Visserij evenals het Agentschap voor Natuur en Bos van de Vlaamse overheid hebben een adviserende rol. Het college beslist binnen dertig dagen na de indiening van de aanvraag. Reageert het college niet binnen die termijn, dan wordt de vergunning geacht verleend te zijn. De weigering van de vergunning is met redenen omkleed. Binnen een maand na de kennisgeving kan beroep worden ingesteld bij de bestendige deputatie. De bepaling aangaande het bosvrij houden van een strook van zes meter is eveneens van toepassing op de voor bosbouw bestemde zone, langs de voor landbouw bestemde zone.
Degene over wiens eigendom takken van bomen van een nabuur hangen, kan de nabuur noodzaken die takken af te snijden. Vruchten die vanzelf op het eigendom van de nabuur vallen, behoren de nabuur toe. Degene op wiens erf wortels doorschieten, mag ze aldaar zelf weghakken. Het recht om de wortels weg te hakken of de takken te doen afsnijden verjaart niet.
Grondbepaling en afpaling
De in het Burgerlijk Wetboek bedoelde afpaling wordt op het terrein aangegeven op de wijze en met behulp van de uiterlijke tekens, tussen de betrokken partijen overeengekomen en moet bovendien blijken uit een proces-verbaal en een plan, die in twee genummerde exemplaren door beide partijen ondertekend worden en in hun bezit blijven om hun ‘tot titel’ te dienen.
Veldpolitie
Eens of zo nodig meer dan eens in het jaar worden ovens en schoorstenen door of vanwege de burgemeester geschouwd. Deze geeft de nodige bevelen om ze met bekwame spoed, al naar het geval, te doen reinigen, herstellen of slopen.
Wanneer een in de landbouw werkzaam persoon wegens een strafbaar feit aangehouden wordt terwijl hij, met behulp van dieren, ploegt of enig ander werk verricht of terwijl hij een kudde hoedt, treft de burgemeester dadelijk voorzieningen voor het onderhoud en de veiligheid van de dieren.
De burgemeester waakt voor de stipte uitvoering van de wetten en verordeningen betreffende :
- de gemeenteweide, het aren lezen en het naharken;
- de vermeerdering en verbetering van de rassen van alle diersoorten die nuttig zijn voor de landbouw;
- de bescherming en het behoud van dieren en vogels die nuttig zijn voor de landbouw;
- de verdelging van dieren die schadelijk en gevaarlijk zijn voor de kudden;
- de verdelging van dieren en insecten die schadelijk zijn voor de veldvruchten;
- de uitroeiing van distels en andere gewassen die schadelijk zijn voor de landbouw;
- de middelen om besmettelijke ziekten te voorkomen en te stuiten bij alle diersoorten die nuttig zijn voor de landbouw.
Bijzondere veldwachters
Openbare instellingen en bijzondere personen hebben het recht bijzondere veldwachters aan te stellen om hun vruchten en gewassen, de vruchten en gewassen van hun pachters of huurders en hun eigendommen, van welke aard ook, te beschermen, alsmede om hun vis- en jachtterreinen te bewaken.
Die wachters zijn bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie in de gevallen waarvoor ze bevoegd zijn om misdrijven op te sporen en vast te stellen. De aanstellers zijn gehouden hen door de provinciegouverneur te doen erkennen, de arrondissementscommissaris en de procureur des Konings gehoord, en in de benoemingsakte de aard en de ligging aan te wijzen van de goederen die zij bewaken.
De bijzondere veldwachters mogen gewapend zijn met geweren met meer dan één schot. Zij treden in dienst na in handen van de vrederechter van het kanton van hun verblijfplaats de gerechtelijke eed te hebben afgelegd.
Opsporing van wanbedrijven en overtredingen
De politieambtenaren van de lokale politie zijn belast met het opsporen en vaststellen van wanbedrijven en overtredingen inzake veld- en bospolitie, alsmede van jacht- en visserijmisdrijven, op het grondgebied waarvoor zij beëdigd zijn. Thans worden deze bevoegdheden mede via het milieuhandhavingsdecreet geregeld.
De boswachters (in het Vlaamse Gewest : de natuurinspecteurs) zijn eveneens bevoegd om die verschillende wanbedrijven en overtredingen in het veld vast te stellen.
Zij zijn gemachtigd om het in overtreding aangetroffen vee of pluimgedierte, alsook de werktuigen, voertuigen en gespannen van de schuldige in beslag te nemen en in bewaring te stellen. Zij volgen de door de schuldige weggenomen voorwerpen tot in de plaatsen waar deze heengebracht zijn en stellen ze eveneens in bewaring. Zij mogen echter de huizen, gebouwen, binnenplaatsen en omheinde erven die eraan palen, enkel betreden in aanwezigheid van een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings.
In de gewettigde gevallen mogen de boswachters/natuurinspecteurs niet weigeren, de leden van de lokale politie of van de federale politie, die hun aanwezigheid vorderen, te vergezellen.