Bos’ wordt gedefinieerd als ‘een grondoppervlakte waarvan de bomen en de houtachtige struikvegetaties het belangrijkste bestanddeel uitmaken, waartoe een eigen fauna en flora behoren en die één of meerdere functies vervult’. De zogenaamde bosfuncties zijn ondermeer: economische, sociale, educatieve, wetenschappelijke, milieubeschermende en ecologische.

Er is geen minimumoppervlakte. Strookvormige percelen over een breedte van ten minste 10m dienen beplant te zijn opdat men van een bos zou kunnen spreken. De geprojecteerde bedekkinggraad moet meer dan 50% zijn en er moeten minstens 3 bomenrijen zijn om de bomen als belangrijkste bestanddeel te kunnen beschouwen.

Een voorheen niet bebost terrein is bos van zodra het beplant is met jong bosplantsoen of van zodra er een voldoende aantal jonge zaailingen zijn opgeschoten.

Zijn niet bos:

  • tuinen, plantsoenen en parken;
  • lijnbeplantingen en houtkanten. (Lijnbeplantingen die ten minste over een breedte van 10 m wel met bomen en struiken zijn bezet, worden wel als bos beschouwd net zoals bomenrijen die bestaan uit minstens 3 aangrenzende rijen bomen);
  • aanplantingen met kerstbomen tot 4m;
  • de tijdelijke aanplantingen met houtachtige gewassen in uitvoering van de verordeningen van de Europese Unie;
  • de wissenteelt waarvan de bovengrondse massa periodiek tot maximaal om de drie jaar wordt geoogst;
  • fruitboomgaarden en fruitaanplantingen;
  • sierbeplantingen, boom – en sierstruikkwekerijen en arboreta die buiten het bos zijn gelegen.