Landbeheerders moeten complexe en niet afgestemde materies behandelen. Zij worden geconfronteerd met:

  • de verticale verkokering tussen de beleidsdomeinen van de overheid, die eigen regels opleggen met eigen intermediaire structuren;
  • de horizontale opstapeling van beleidsniveaus die in elke materie een rol willen spelen.

De wereld is ook complexer geworden, globaler met schaalvergroting en stelt hogere eisen vanuit de burger tegenover de overheid.

Deze opstapeling betrekt de Europese en Belgische besturen, het Gewest, de provincies en de gemeenten, elk met een open taakstelling (zij kunnen ongelimiteerde initiatieven nemen en dus soms overlappend zijn). Tal van intermediaire niveaus werden door de tijd heen opgericht als samenwerkingsverbanden tussen die overheden, zoals intercommunales en allerhande sectorale entiteiten.

Er bestaat een ‘wirwar’ van structuren met inefficiënte en ineffectieve processen, een verrommeling op het intermediair niveau met verkokerde structuren, vaak zonder duidelijk democratische controle. Gemeenten moeten verantwoordelijkheid voor hun kiezers afleggen, maar zijn beknot door een sterke sturing vanuit de Vlaamse overheid, die graag aan micromanagement doet.

De Vlaamse administratie werd heringericht met een nieuwe indeling van alle materies in een aantal samenhangende beleidsdomeinen en een taakverdeling tussen strategische opbouw en beleidsuitvoering in Departementen, Agentschappen en aanverwante entiteiten. Deze actie kreeg de naam ‘Beter Bestuurlijk Beleid’ (BBB). Deze organisatie belet echter niet de verkokering tussen de beleidsdomeinen en de lagen van bestuursniveaus en intermediaire entiteiten.

De Vlaamse regering wil deze problemen aanpakken met de ‘interne staatshervorming’. In een ‘groenboek’ wordt een visie voor bestuurswijzigingen uitgelegd voor verdere besprekingen met de krachtlijnen hierna:

  • een aansporing tot vrijwillige fusies en samenwerkingen tussen gemeenten om meer bevoegdheden te kunnen overhevelen. Het maximum bevorderen van de subsidiariteit. De gemeenten zijn hierbij het basisniveau met open taakstelling;
  • het evalueren van alle bestaande samenwerkingsorganen (intercommunales). Een regioscreening moet nieuwe uniforme geografische gebieden afbakenen voor het intermediair niveau;
  • elk bestuurlijk proces wordt maximum door twee bestuursniveaus behandeld, maximaal door de gemeenten die ‘open’ bevoegdheden krijgen. De provincies krijgen een mindere rol met gesloten taakstelling, beperkt tot grondgebonden bevoegdheden, bv. in het plattelandsbeleid, als regisseur van de inrichting van het buitengebied zoals met de Regionale Landschappen, de bosgroepen, de VLM, de onbevaarbare waterlopen en in samenwerking met de Polders en Wateringen, waarvan de wetgeving wordt herzien;
  • het relatiemodel tussen de bestuursniveaus is niet langer een controlebureaucratie, maar een interbestuurlijk vertrouwen en lokale autonomie met responsabilisering door nieuwe financieringen te koppelen aan de nieuwe verantwoordelijkheden;
  • voor ruimtelijke ordening krijgen de lokale besturen meer verantwoordelijkheden, zonder specifiek toezicht per dossier, maar wel met rapportering. Een ontvoogding en de verhoging van de bestuurskracht van de gemeenten laat een verantwoordelijkheid voor het volledige beleidsproces toe. Planningsprocessen op de drie niveaus worden geëvalueerd, subsidiariteit wordt ingevoerd voor vergunningen en de planologische attesten zouden naar
  • de gemeenten gaan;
  • voor onroerend erfgoed zal het Gewest de taken opnemen van inventarisatie, bescherming, toelatingen, premies, kwaliteitsbewaking, handhaving en draagvlakverbreding. De gemeenten kunnen erkend worden als erfgoedgemeenten en intergemeentelijke erfgoeddiensten oprichten met eigen visie, beleid, instrumenten, medebewindstaken en loketfunctie;
  • een aantal adviezen van de landbouwadministratie bij vergunningen worden afgeschaft.