Bebossen en herbebossen, dat is investeren in bos én in de lokale economie!
Wanneer een eigenaar gaat (her)bebossen, zijn er verschillende keuzes en aandachtspunten waarmee rekening gehouden moet worden.
Natuurlijke vs. kunstmatige verjonging
Eerst en vooral moet de eigenaar beslissen via welke techniek hij aan bosverjonging wil doen: natuurlijk, kunstmatig of beiden. Wanneer men de natuur zijn gang laten gaan en de zaailingen door de nieuwe lichtinval voor nieuwe bomen zorgt, spreekt men van natuurlijke verjonging. Bij een kunstmatige aanplanting worden er al ‘oudere’ bomen geplant om de natuur een handje te helpen. Hierbij kan er gewerkt worden met kloempen. Kloempen zijn mini-verjongingsgroepjes bestaande uit minimum 20 tot 30 boompjes. Ze staan op een afstand van 12 à 20 meter van elkaar, afhankelijk van de boomsoort. De idee is dat uit elke kloemp één toekomstboom groeit, dat topkwaliteitshout kan leveren of een andere ecosysteemdienst kan vervullen. + foto kloempen
Standplaatsgeschikte bomen
Tegelijkertijd zal de eigenaar ook beslissen – wanneer hij kiest voor de kunstmatige techniek – welke boomsoorten hij zal planten. Niet elke boom kan overal even goed groeien. Daarom is het belangrijk om die boomsoorten te kiezen die geschikt zijn voor de type grond en het klimaat. Dit wordt ook wel standplaatsgeschikte bomen genoemd. Ook is het belangrijk om met een diversiteit aan verschillende boomsoorten, en liefst ook leeftijden, te werken. Hierdoor krijg je een veerkrachtig en klimaatbestendig bos.
Wanneer de boomsoorten gekozen zijn, is het tijd om de bomen in de grond te steken. Net zoals dieren hun broedseizoen hebben, is er ook een plantseizoen voor bomen. De plantperiode loopt meestal van november tot en met eind februari (afhankelijk van het wijzigende klimaat). In deze periode nemen de bomen een soort winterslaap.
Wildbescherming
Een onevenwicht tussen wildfauna en het bosareaal kan nefaste gevolgen hebben voor de bosaanplant en de natuurlijke bosverjonging. Denk maar aan jonge boompjes die erg aantrekkelijk zijn voor konijnen, hazen, reeën, wilde zwijnen, edelherten en damherten. Daarnaast kan wildschade ook een effect hebben op de houtkwaliteit en de boomvitaliteit. Zo bestaan er verschillende soorten schade: slagschade, vraatschade, veegschade, schilschade en schuurschade.
In sommige gevallen is het om die reden noodzakelijk om een afschotplan te hebben of aan wildpreventie te doen. Hierbij kan er enerzijds gekozen worden voor een individuele beschermingsmethode waarbij elke plant bescherming geniet van bijvoorbeeld plantkokers of een andere soort bescherming (schapenwol). Anderzijds kan de eigenaar ook kiezen voor een collectieve bescherming waarbij een omheining aangebracht wordt rond het aangeplante perceel. + foto van bescherming
Duurzaam bosbeheer
Je zou denken dat als de bomen zijn geplant en de nodige wildbescherming is aangebracht, je op je lauweren mag rusten. Maar dat is niet altijd het geval. Door het bos duurzaam te beheren, gaat de eigenaar via weloverwogen en geplande ingrepen op lange termijn het gewenste bosbeeld ontwikkelen.
Hierbij kan de eigenaar verschillende functies aan het bos geven namelijk: ecologisch, economisch en sociaal. Ook cultuurhistorisch erfgoed – denk maar aan brede dreven – milieubescherming of jacht kunnen nevendoelstellingen zijn. Kortom, afhankelijk van de doelstellingen, voert de eigenaar specifieke beheermaatregelen uit.
In sommige gevallen zijn de doelstellingen en de nodige werkzaamheden beschreven in een natuurbeheerplan. Wanneer dit goedgekeurd wordt door Natuur en Bos van de Vlaamse overheid, heeft de eigenaar alle nodige vergunningen om zijn bos duurzaam te beheren de komende 24 jaar.
Heb je zelf (her)bebossingsplannen? De Bosgroepen helpen je graag op weg!