De landeigenaars van een eerste soort zijn deze die eigendom hebben verkregen door erfenis en na verdeling. Zij worden talrijker en kleiner als gevolg van de versnippering door de bepalingen van het burgerlijk recht over erfenis.

Vaak hebben zij een zeer beperkte kennis van de betrokken materies, van de lokale aangelegenheden en zijn weinig fysisch aanwezig. Hun interesse is beperkt tot passief patrimoniumbeheer, wat betekent: het maken van keuzes tussen alternatieve investeringen en het zoeken naar financieel rendement. Van groot belang hierin is de perceptie die de eigenaar heeft van de interesse van de volgende generatie voor zijn activa, rekening houdend met het perspectief van nog een komende verdeling. Deze interesse zal zijn persoonlijke motivatie bepalen.

De lijm die deze eigenaars aan hun activa hecht, is de sentimentele ‘genotswaarde’ voor hun ouderlijke erfenis, het beschouwen van dit soort activa als een strategische reserve die men enkel als allerlaatste van de hand zal doen en het gevoel van de verantwoordelijkheid door het houden van de zakelijke rechten, ondanks de beperkingen erop. Deze positieve elementen worden tegengewerkt door het lage, niet competitieve, financiële rendement.

Passieve eigenaars zullen soms hun goederen laten beheren door derden, professionele beheerders of rentmeesters. Dan ontstaat een andere relatie, waar een professionele maximalisatie van het beheersrendement wordt beoogd, zowel van de huurwaarde als van de grondwaarde, zodat de meerkost van het beheer gerechtvaardigd is. De communicatie tussen de partijen is in dit geval anders.

De afwezigheid van die eigenaars leidt tot een geleidelijke marginalisatie van hun rol, tot hun afwezigheid in de beslissingskringen, overlegfora en beheerstructuren. Dit leidt tot onbegrip, het gevoel van betutteling en ten slotte tot frustratie. Gecombineerd met verdeling tussen erfgenamen en onzekerheid over de opvolging, leidt dit tot verdere passiviteit, ontmoediging en uiteindelijk tot verkoop.

 

Anders zijn de gemotiveerde eigenaars/ondernemers, vaak opvolgers van generaties beheerders. Deze hebben gezorgd voor een kwaliteitsvol terreinbeheer zodat, algemeen gezien, het overblijvend groen in Vlaanderen het gevolg is van deze constante zorg.

Zij kunnen multifunctionele landgoedeigenaars zijn die met passie hun goed hebben beheerd zonder aandacht te geven aan de financiële voordelen op kort termijn van hun vastgoed ontwikkeling. Vaak is ook een recreatieve activiteit de oorsprong van hun zorg.

Het zijn ook nieuwe eigenaars die in landelijk goed investeren en zo een lokale verankering geven aan hun investeringsbeslissing. Gezien hun ondernemend profiel, kunnen zij voor een vernieuwde en dynamische aanpak zorgen maar zij kunnen zich moeilijker inwerken in te strakke relatievormen zoals de pacht. Zij zoeken minder een financieel rendement dan het beheer en genieten van een landelijk eigendom. Zij zorgen voor een hernieuwing van de markt en de liquiditeit ervan.

Deze ondernemende eigenaars vertonen grote betrokkenheid en aanwezigheid, zorg voor multifunctioneel beheer waar landbouw een element is naast bosbouw, natuurbeheer en vastgoed. Zij ontwikkelen liefst een visie op termijn over de generaties, hebben, althans sommigen, een lange ervaring in landelijk beheer en waarderen dus niet te veel de tussenkomst van de overheid die, in hun ogen, wel over theoretische kennis beschikt maar minder over een terreingebonden praktijk. Zij zijn bereid om in landelijk goed te investeren.

Hun ondernemerschap is gericht op het verwerven van technische en juridische kennis en op potentieanalyse met initiatief en durf. Zij beseffen de nood om zich in te passen in het plattelandsleven, samen te werken met de andere lokale actoren om te overleggen met de overheid maar willen ook hun ‘genot’ maximaliseren in deze context. Zij bereiden de overdracht van hun activa voor zoals bij een bedrijfsoverdracht.

 

Schematisch economisch model

Een schematisch economisch model van het landeigendom wordt gegeven in bijlage 4. Verder dan de klassieke parameters: ‘economische’ component en ‘maatschappelijke’ component, wordt de parameter ‘genotswaarde’ mede opgenomen. Deze beïnvloedt in grote mate het privé landbeheer. Dit model laat allerhande simulaties toe over het invoeren van prikkels voor landbeheer.

 

Ingrediënten voor het privé landbeheer

De ingrediënten voor het privé landbeheer worden:

  • privé natuurbeheer voor natuur en bos (natuurbeheer) op niveau van een beheereenheid en de driehoeksrelatie wat betreft landbouw (landbouwbeheer);
  • de regels van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid dat een antwoord moet geven aan de globale uitdagingen;
  • de evoluties naar verweving van functies en integratie van beheer gezien de grote claims van de sectoren op de schaarse grond, in een verstedelijkt Vlaanderen en de nood tot afstemming en cohesie.

 

Overheid en landbeheer

De actie van de privé landbeheerder zal zich inpassen in de bredere visie van de overheid over land. Deze werkt zelf in de context van de werelduitdagingen (voedselveiligheid, klimaat, biodiversiteit, …), de Europese uitdagingen (evenwicht voedsel-milieu, energie, platteland, cohesie, …) en de subsidiariteit van staten en deelstaten voor landallocatie, infrastructuur, monocultuur van de landbouw in sommige gebieden en risico tot verwaarlozing in andere gebieden. Vlaanderen moet een (micro)beleid en beheer voeren op lokaal niveau die rekening houden met de maatschappelijke verwachtingen en de kenmerken van een verstedelijkt gebied.

Duurzaam landbeheer is een dynamische werking op verschillende schalen: individueel, landschappen en waterbekkens, regio’s, land of staat, Europa en mondiaal voor lokale noden en globale uitdagingen.

De belangrijkste taken van de overheid zijn:

  • de bepaling van eigendoms- en gebruiksrechten, waarbij de overheid moet kiezen in hoeverre zij zelf wil tussenkomen, bevoorrechte kanalen kiezen, of meer plaats wil geven aan privé-initiatief en -beheer;
  • de creatie van markten voor producten en diensten die tot een zekere prijszetting leiden (bv. ecosysteemdiensten);
  • de invoering van een fiscaal en subsidiebeleid dat tot correcties kan leiden;
  • de invoering van reglementeringen, die andere prikkels met zich meebrengen dan de marktprijzen;
  • de invoering van planning en het toewijzen van ruimte;
  • het beheer en ontwikkelen van kennis en wetenschap in een goede besluitvorming;
  • het waarborgen van voorlichting, transparantie, samenwerkingsverbanden en openbaar debat.