In de jaren ’90, na de overdracht van een aantal bevoegdheden aan de Gewesten, hebben Vlaamse sectorale decreten de basisregels bepaald van een aantal sectorwerkingen: bosdecreet, natuurdecreet, waterdecreet, decreet ruimtelijke ordening, enz. De landbouw werd door Europa geregeld met een beleid gericht op intensieve productielandbouw. De regelgevingen waren telkens gericht naar de noden van een sector met een eigen aanpak.
In het begin van de jaren ’00 kwam de belangrijke evolutie in het landbouwbeleid met de ontkoppeling van de inkomstensteun en de ontwikkeling van de twee pijlers (zie punt 741) maar toch nog sectoraal. In de andere sectoren werden de regels verfijnd, het Natura 2000-proces gestart, de mestproblematiek aangepakt, het grond- en pandenbeleid uitgewerkt, enz. Maar de actoren en de overheid uit die sectoren hadden nog een sterke monosectorale
visie met grote tegenstellingen onder elkaar.
Een evolutie wordt merkbaar en het concept ‘integratie’ begint sommige beleidsacties te inspireren. Bij de ruimtelijke integratie wordt een bepaalde functie bekeken over de grondeenheid heen, (perceel, bedrijf of beheerseenheid, aaneengesloten landschap) waarbij meerdere eenheden als een geheel beheerd worden. Zo beoogt bv. een bosgroep visies en beheerplannen samen voor verschillende beheerseenheden maar blijft het beleid voor sectoraal ‘bos’ gelden. Hetzelfde geldt voor landschapsbeheerplannen en voor WBE’s (wildbeheereenheden). Het doel is afstemming, coherentie en schaalvoordeel te vinden door vrijwillige samenwerking tussen beheerders van eenzelfde sector, min of meer gestuurd door de overheid.
Met functionele integratie wil men op perceesl, bedrijfs- of landschapsniveau de verschillende aanwezige functies verweven, ze op elkaar afstemmen en synergie tussen de functies opwekken. Het beheer met functionele integratie is maatschappelijk en inhoudelijk rijker maar moeilijker want het vraagt een ‘horizontale’ aanpak, samenwerking tussen sectoren, polyvalente kennis, technologie en dus dialoog, vorming, motivatie en wisselwerking tussen beheerders en overheid.
Integratie wordt nu gezocht bij natuur- en bosbeheer. Die twee sectoren worden nog door twee verschillende decreten geregeld, maar de betrokken administraties zijn al samengevoegd in het ANB of het INBO. Er wordt gewerkt aan de samenhang van de regels, aan het concept van effectief natuurbeheer, een geïntegreerde definitie van de domeinen van het ANB (reservaten, domeinen, open gebieden) en de pertinentie van ‘verschillende’ ruimtelijke bos- en natuurgebieden wordt in vraag gesteld. Het doel is het ontwerpen van een globale beheersvisie; een ‘geïntegreerd beheerplan’ met de nodige aanpassingen aan de wetgeving.
De natuurrichtplannen (of alternatieven) zullen het beheer van de biodiversiteit in SBZgebieden bepalen. Maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen in overleg te bereiken zullen afgesproken worden door lokale actoren en de overheid. De (natuur)integratie wordt verder doorgevoerd in combinatie met andere functies zoals recreatie (met bv.
toegankelijkheidsregelingen), het waterbeleid of de landbouw met de bemestingregels en de beheersovereenkomsten.
Integratie vindt men bij beheer, maar ook bij projecten. Het Sigmaplan beoogt integratie van veiligheid tegen wateroverlast, ontwikkeling van de haven van Antwerpen en natuurbehoud. Dezelfde zorg bestaat bij landinrichting van de nieuwe ruilverkavelingen, waar een visie de ontwikkeling van de deelprojecten zal bepalen. Voor ‘ruilverkavelingen’ was er vroeger enkel een bezorgdheid voor de verhoging van de landbouwrendabiliteit, die bezorgdheid is nu veel breder.
‘Ruimtelijke Ordening’ onderzocht de vereisten van de verschillende sectoren om hen eigen afgebakende gebieden te verschaffen. Mettertijd, door het gebrek aan ruimte om aan de vragen van elke sector voldoening te geven, is men beginnen werken met overdrukken (combinatie van functies) en werd het concept van verwevingsgebieden ingevoerd. Geleidelijk komt men tot nieuwe concepten van ruimtelijke ordening die de integratie van verschillende functies zal invoeren.
Het Europese landbouwbeleid is geëvolueerd van monofunctionele productielandbouw naar het huidige bredere concept waar, naast de inkomstensteun en landbouwmaatregelen, de assen 2 (agromilieumaatregelen) en 3 (streekontwikkeling) van pijler 2 zorgen voor een verweving van landbouw met milieu en maatschappij. Naar de toekomst toe wordt nu het debat gevoerd over de combinatie van voedselveiligheid en milieuzorg/biodiversiteit, rekening houdend met de klimaatproblematiek. De interconnectie laat alleen maar gemengde landbouw toe, gepaard
gaande met technologische innovatie.
Dit leidt tot een paradoxale ‘desintegratie’. De verschillende componenten van een goed of dienst worden in afzonderlijke valorisaties gedeeld en kunnen afzonderlijk vermarkt worden. Niet alleen de functies worden op die manier ontmanteld maar ook het eigendomsrecht. Men kent al lang de ontmanteling eigendom/pacht en de CO2-rechten, toeslagrechten, quota’s en boscompensatierechten. Men kan nu ecosysteemdiensten introduceren of ontwikkelingsrechten (bv. rood-voor-groen-regelingen). Vraag en aanbod, steunend op een basisregel (lastenboek), opgelegd door de overheid, regelen de economische uitwisseling van rechten in een functie of tussen functies.
In erfgoedbeleid wordt ook gedacht aan integratie. Bescherming van individuele erfgoedelementen kan geïntegreerd worden in de bescherming van de erfgoedbiotoop (een erfgoed in een omgeving, hetzij ruimtelijk, hetzij cultuurhistorisch, met de immateriële waarden die eraan gebonden zijn). Erfgoedbiotopen kunnen met elkaar verbonden worden, maar ook inpassen in de natuurlijke omgeving zoals landschap, natuur, bos, enz. Met beheerplannen wordt mettertijd de optimalisatie van het beheer beoogd, dat ondersteund wordt door een flankerend beleid. Integratie van de types erfgoed is ook mogelijk (bouwkundig, archeologisch, landschappelijk, varend, enz.) in een globale erfgoedstructuur, samen met de aanwezige cultuurwaarden.
Standpunt Landelijk Vlaanderen: Op sectorieel niveau zijn, voor wat privébeheer betreft, de bestaande of nieuwe sectorale beheerplannen (met liefst eenzelfde stramien voor de coherentie en de eenvoud) het aangepaste instrument. Voor administratieve vereenvoudiging kan het gaan om beperkte beheerplannen, voor beheer volgens doelen zijn uitgebreide beheerplannen geschikt en deze laten meteen toe om dialoog en vertrouwen tussen de actoren en de overheid op te bouwen. Ook zou de termijn van die verschillende plannen gelijk moeten zijn, voor de eenvoud. Dit zou 25 jaar kunnen zijn, de theoretische duur van het beheer door één ‘generatie’.
Deze plannen bestaan in eerste instantie voor bos, natuur (en jacht), erfgoed en eventueel landbouw (zie driehoeksrelatie in punt LV 78). Ze moeten opgesteld worden door en voor de individuele beheerder, eventueel gemeenschappelijk, op vrijwillige basis, en complementair voor een bepaald visiegebied. De coördinatie kan gebeuren door een natuurrichtplan, of door een ‘facilitator’, maar deze hoeft niet tussen te komen in het opstellen van het beheerplan dat al door de bevoegde overheid moet goedgekeurd worden.
Als verdere stap kunnen dan geïntegreerde beheerplannen, binnen een bepaald gebied, de verschillende cultuurhistorische, leefmilieu- en plattelandswaarden als een geheel aanpakken met een synergie-effect. Hierbij wordt een visie uitgewerkt en het beheer uitgevoerd op lange termijn en op een duurzame wijze met aandacht voor verweving, de economische waarden van de vermarktbare producten of diensten (de ecosysteemdiensten) en verhandelbare ontwikkelingsrechten (bv. tussen de gebouwen en de omliggende natuur). Het concept landgoed en landgoedbeheerplan kan als model dienen voor het geïntegreerd beheer van een bepaald gebied.
Deze beheermethode zal moeten steunen op een multisectoriële expertise van individuele beheerders van grotere eenheden of op nauwe samenwerking van beheerders in een groter gebied (agrobeheergroepen, bosgroepen, ‘LEADER’ projectgroepen, NRP projectgroepen). Het middenveld zal moeten leren niet meer monosectoriëel (landbouw, natuur, bos, …) te denken, maar naar het groter verhaal te kijken met een horizontale visie. De overheid zal over de beleidsdomeinen heen moeten werken met samenwerking, wat waarschijnlijk niet de minste moeilijkheid is gezien de bevoegdhedenverdeling. Overheid en privé moeten samenwerken als echte partners met respect, vertrouwen en met optimalisatie van de taakverdeling. De privépartners moeten positief ingesteld zijn, interesse tonen, kennis opbouwen en hun beheer inpassen in de maatschappelijke context van hun gebied en de aanwezige samenwerkingsverbanden.
Integratie is dus een steeds belangrijker wordende vereiste, gekoppeld aan nieuwe werkingsregels en markten en vooral gekoppeld aan een nieuwe aanpak van de relaties tussen de actoren op het platteland.