Het RSV 1 had als objectief de kwantitatieve doelstellingen te verwezenlijken binnen 10 jaar (tegen 2010). Hiertoe werden systematisch alle gewestplannen onderzocht, enerzijds voor de “stedelijke gebieden” en anderzijds voor de “open ruimte” (naast een bijzondere procedure voor de grote infrastructuren). De procedure “open ruimte” wordt “Afbakening landbouw, bos en natuur” genoemd of nog ” (AGNAS)”, die als volgt plaatsvindt:

  • het Vlaamse grondgebied werd in 13 “regio’s” verdeeld en voor elke regio werd een inventaris van de bestaande fysische en planologische gegevens per subregio’s opgesteld;
  • vervolgens werd een “visie” voor deze subregio’s en hun kenmerkende plaatsen opgesteld. Deze geeft de gewenste planologische structuur weer, dus hoe de bestemmingen in de subregio in functie van de sectoriële vragen en het RSV zullen evolueren. Deze visies werden in 2007-2009 gedefinieerd, gepaard gaande met een reeks overlegmomenten met plaatselijke actoren van de betrokken sectoren;
  • deze “visie” is aangevuld met een “actieplan” per regio dat via RUP’s in de komende jaren zal moeten verwezenlijkt worden;
  • de visies en actieplannen worden per regio gepubliceerd in een rapport met kaarten .

Visies en actieplannen voor alle regio’s en het planningsproces per regio.

Een “actieplan” bevat twee aspecten:

  • Het bepalen van de “herbevestigde agrarische gebieden” (HAG). Perimeters worden op de kaarten van het gewestplan afgebakend waarin beslist werd dat geen enkel nieuw planologisch initiatief zal ondernomen worden en waarin de bestaande bestemmingen (spoor 1) behouden blijven (er zullen daar geen RUP’s opgesteld worden), zowel voor de bestaande agrarische gebieden als voor de andere bestemmingen in die gebieden. Deze “bevriezing” waarborgt de rechtszekerheid van de landbouwbedrijven in die gebieden. De HAG’s dekken in 2009 538.000 ha of iets meer dan 2/3 van de doelstelling voor het agrarisch gebied.
  • Vervolgens is, buiten de HAG’s, een actieplan voor de opstelling van gewestelijke RUP’s bepaald. In functie van de dringendheid van andere lopende administratieve procedures of van andere prioriteiten zullen, subregio per subregio, RUP’s opgesteld worden die ofwel de vroegere bestemming van de percelen met nieuwe voorschriften zullen bevestigen, ofwel nieuwe bestemmingen met nieuwe voorschriften zullen bepalen. Dit programma zal nog talrijke jaren in beslag nemen.

De lopende gewestelijke RUP’s.

 

Landbeheerders moeten de visie voor hun subregio en hun eigendom raadplegen, het actieplan opvolgen en zich regelmatig informeren over de lopende RUP’s in de omgeving om er actief aan deel te nemen et niet te wachten op het openbaar onderzoek. Sommige wijzigingen van bestemming kunnen immers gevolgen hebben voor de waarde van het grondeigendom en de vergunningen in de toekomst. De aanvraag voor compensatie voor waardeverlies moet op tijd ingediend worden voor de percelen die in een bijlage van het RUP opgenomen zijn (zie punt 434).

Voor het ogenblik is slechts een kleine oppervlakte bij deze RUP’s (spoor 2) betrokken. Vele subregio’s vallen steeds onder de regeling van de HAG’s of van het gewestplan (spoor 1), met inbegrip van de voorschriften. De aanpak werd in 2010 aangepast om de nieuwe “groene” gebieden en landbouwgebieden in een verhouding 1:6 parallel actiever af te bakenen. Sommige sectorale middenveldorganisaties zijn betrokken in het overleg omtrent deze nieuwe aanpak. In 2011 zouden zo 1.500 ha extra “bos- en natuurgebied” en 9.000 ha “agrarisch gebied” afgebakend worden. Er zal ook onderzocht worden hoe een alternatief kader voor AGNAS de planlast kan verminderen.

Standpunt Landelijk Vlaanderen: In het kader van de nieuwe aanpak vraagt Landelijk Vlaanderen dat actoren die niet betrokken zijn bij de procesopvolging maar wel bij de gevolgen van de RUP’s, ten minste kunnen betrokken worden bij de concrete uitwerking van de RUP’s op een georganiseerde manier, o.a. met een doelgericht communicatiesysteem.

Een identieke procedure wordt gevolgd voor de “stedelijke gebieden”, voornamelijk gericht op de huisvesting en de economische bestemmingen maar soms worden landbouwpercelen, in de periferie, herbestemd naar natuur of bos.