Korte beschrijving van de basisfiguren van de wegen

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het juridisch statuut van de wegen, het fysisch aspect, de functies, de regelingen op die wegen. Dit onderscheid is nodig om uit de verwarring te geraken.

1. De statuten zijn vrij eenvoudig als men bij de basisconcepten blijft. Deze zijn:

  • Duidelijke openbare wegen (en eigendom van een overheid). Ze zijn ingedeeld in de grote (gewest enz.) en de kleine wegen (gemeenten) met daarnaast de wegen van allerlei overheidsorganen zoals de jaagpaden, spoorwegbeddingen enz.

    Deze openbare wegen (en de wegen met een publieke erfdienstbaarheid, zie verder) worden geacht te behoren tot het openbaar domein en worden bestemd tot het gebruik van allen. Zij genieten van een bijzondere bescherming: ze zijn buiten de handel en zijn dus onvervreemdbaar. Als ze buiten gebruik vallen, behoren ze dan tot het privaat domein van de overheid, met andere regels.

    Er bestaan een aantal knelpunten tussen die overheden over het onderhoud, beheer… Het is zeker de moeite om die punten uit te klaren maar hier moet de privésector niet tussenkomen. Dit wordt dus in deze nota niet verder behandeld. ANB kan betrokken worden en kan dus met andere overheden klaarheid scheppen in een adhoc studie.

  • Onder voorbehoud van de varianten hierna, zijn de andere wegen private wegen. De percelen waarop die wegen liggen zijn weliswaar onderworpen, zoals alle privé percelen, aan de regels van het burgerlijk wetboek, de ruimtelijke ordening en de sectorale decreten zoals bv., in bepaalde gevallen, het natuurbehoud.

    Het burgerlijk wetboek voorziet dat iedereen zijn goed kan afsluiten en dit geldt dus ook voor de private wegen/percelen gelegen in die goederen. Om die wegen openbaar te maken zijn er duidelijke welafgebakende administratieve procedures nodig.

    Over die wegen kunnen er privaatrechtelijke erfdienstbaarheden gesloten worden in de vrijheid van de partijen met “conventionele erfdienstbaarheden” bv. voor exploitatie door buren en de “wettelijke erfdienstbaarheden” voor de rechten van uitweg van ingesloten percelen door het burgerlijk wetboek bepaald onder bevoegdheid van de burgerlijke rechter.

    De overheid moet in deze materies niet tussenkomen en de problemen van eigendom, mede-eigendom, erfdienstbaarheden en gebruik worden in het burgerlijk recht beslecht.

    Op die wegen mag de eigenaar een (openbare) doorgang gedogen. Dit wil zeggen dat hij een doorgang mag toelaten maar moet wel opletten dat de gebruiker/overheid geen daden van “inpalming” of bezit onderneemt om niet in een publiekrechterlijke erfdienstbaarheid te vallen zoals hierna beschreven.

    Op te merken dat landbouwers/pachters geen rechten hebben op de private wegen/percelen van de eigenaar wat betreft het verleggen ervan of overeenkomsten met derden af te sluiten voor een of ander openbaar gebruik.

  • Het burgerlijk wetboek voorziet dat, in uitzondering van een niet voortdurend, niet zichtbare privaatrechterlijke erfdienstbaarheid van overgang die niet kan verkregen worden door verjaring, in geval van publiek gebruik van een weg, na 30 jaar voortdurend, onafgebroken, ongestoord, openbaar en niet dubbelzinnig (en dus niet gedogen) gebruik van een private weg, er een verkrijgende verjaring van doorgangontstaat voor de gemeente (in de rechtspraak “publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang” genoemd, zoals ook de erfdienstbaarheden door overeenkomst). Deze weg wordt daarenboven openbaar eigendom als de gemeente een bezitsdaad poneert.

    In die gevallen krijgt de bewuste weg een statuut in de lijn van een buurtweg hieronder maar is niet opgenomen in de atlas. Het openbaar recht kan wel uitdoven met de verkrijgende verjaring van 30 jaar zoals hieronder indien er geen gebruik nog gemaakt wordt van die weg.

  • Bij die figuren heeft een wet van 1841 de “buurtwegen” ingevoerd. Deze wet is doelgericht en dekt goed de lading voor de geest van de zogezegde trage wegen al is zij het voorwerp van een uitgebreide en soms verouderde rechtspraak en dus niet altijd even duidelijk.

    Die buurtwegen zijn  door de overheid aangelegd na verwerving van de grond. Meestal zijn zij erkend mits de wettelijke procedure. Deze voorziet eerst het opnemen door de gemeente in de officiële atlas en hun officiële aanvullingen. Dan na een verkorte verkrijgende verjaring van 10 of 20 jaar (tegenover de 30 jaar hierboven) wordt de buurtweg, waarop er wel een algemene en ongestoorde doorgang moet zijn gebeuren, belast met een publiekrechterlijke erfdienstbaarheid van doorgang. De gemeente moet de weg onderhouden.

    Deze erfdienstbaarheid kan gemeentelijk eigendom worden na de geciteerde verkorte verjaring indien de gemeente voortdurend, onafgebroken, ongestoord, openbaar en niet dubbelzinnig  bezitsdaden stelt zoals de weg inrichten en beveiligen. Gemeenten kunnen dit niet altijd bewijzen en blijven liever bij een erfdienstbaarheid. In de praktijk is er weinig verschil wat betreft het recht van doorgang; de weg maakt deel uit van het openbaar domein van de overheid zolang hij gebruikt wordt.

    De buurtweg mag officieel afgeschaft worden of verplaatst worden mits een officiële procedure en de aangelanden hebben een recht van koop. De weg, openbaar domein, kan verkregen worden door aangelanden in geval van desaffectatie door de gemeente, maar kan ook bij een afwijkend regime van die wet, na verjaring van 30 jaar (te bewijzen) ongebruik, maar dit ongebruik moet volledig zijn; dus zelfs sporadisch gebruik onderbreekt de verjaring en enkel de oorspronkelijke bedding telt. Daarbij moet de aangelande ook een bezitsdaad stellen maar het ongebruik is voldoende al blijft de weg ingeschreven in de atlas.

    De vegetatie bewijst niet het ongebruik sinds 30 jaar, maar de inschrijving in de Atlas bewijst ook niet dat de weg nog bestaat als erfdienstbaarheid. Het is een kwestie van bewijs in de ene of de andere richting.

    Met een modernisering van sommige elementen van de wet, vooral de verjaringsregels, het goed evalueren van een tamelijk oude rechtspraak, het goed bijhouden van het kaartenmateriaal en een goede communicatie zou dit instrument perfect bruikbaar kunnen blijven zonder complexe nieuwigheden en kan in veel gevallen een oplossing bieden.

Op te merken dat, in tegenstrijd met het tussentijds rapport, deze twee figuren private wegen blijven en het kadaster geen melding van het openbaar gebruik maakt en het bestaan van de openbare erfdienstbaarheid dient niet in de akte van schenking, verkoop e.a. te worden vermeld.
Het is ook interessant te onderzoeken welk autoriteit deze twee laatste figuren kan wijzigen. Het lijkt op eerste zicht een federale materie gebonden aan het burgerlijk wetboek. Daarin kan ANB geen rol spelen.
Andere statuten zoals dezen die men soms tracht te introducerende als openbare rechten van gebruik of dergelijke weerstaan niet een ernstige juridische analyse.

2. Deze tamelijk eenvoudige figuren werden door regionale reglementeringen ingewikkeld gemaakt. Vraag is of men bij deze initiatieven de gevolgen, wat betreft rechtszekerheid en complexiteit, heeft ingezien.

  • Het bosdecreet heeft de openstelling van de boswegen ingevoerd met wat onduidelijke definities. Men heeft oplossingen moeten zoeken om conform te blijven met het burgerlijk wetboek zoals eventuele verbodspanelen, toegankelijkheidsregelingen waarvan het statuut niet duidelijk is, sui generis regels die indruisen op bestaande buurtwegen en erfdienstbaarheden, geen inachtname van de rechten van de eigenaar in zijn eigen bossen enz. Het is een soort onteigening zonder de prijs te betalen.

    De conformiteit met de basisfiguren is niet duidelijk en juridische adviezen blijken deze wegen te definiëren als private wegen met gedogen gebruik maar met alle gevaren van betwistingen in geval van onachtzaamheid van de eigenaar. ANB zou dit statuut, door LNE juridisch beschreven, kunnen officialiseren.

  • Volgens het natuurdecreet kan de Vlaamse Regering maatregelen nemen voor het regelen van de toegang en het gebruik van het natuurlijk milieu. De bedoeling was niet private wegen te onteigenen of rechten te ontnemen maar te zorgen voor natuurbehoud en voor regels bij de eventuele toegankelijkheid op openbare wegen in gevoelige gebieden.

    Hier ook hanteert men eigenaardige begrippen als “voor het verkeer minder belangrijke openbare wegen” in het VEN en reservaten. Men heeft dit dan gebruikt om een toegankelijkheid te geven in reservaten onafgezien van de toepasbare basisfiguren en het eventueel privéstatuut van de weg wat weeral een sluikse onteigening is.

    Het gevolg is een wirwar van onduidelijke situaties. De VR heeft geen initiatief genomen om die toegankelijkheid tot het natuurlijk milieu te regelen. Er zijn regels voor het VEN, voor reservaten, op die minder belangrijke wegen, volgens natuurrichtplannen, volgens toegankelijkheidsrichtlijnen van reservatenbeheerplannen, volgens toegankelijkheidsregelingen, op paden, voor niet gemotoriseerde voertuigen en dan nog eventueel gecombineerd met de boswegen enz. Om eruit te geraken zijn ingewikkelde tabellen nodig om alle mogelijkheden te dekken, zodat niemand nog weet wat en hoe. Er is ook geen duidelijkheid over kaartenopmaak, onderhoud, veiligheid, aansprakelijkheden en de activiteiten van de eigenaar zelf. De natuurwetgeving is de oorzaak en ANB zou duidelijkheid kunnen scheppen.

3.     Om het ingewikkelder te maken geven allerlei actoren definities aan wegen volgens allerlei dimensies in allerlei projecten, plannen en regelgevingen. Men probeert dan daaraan “statuten” te geven.
  • Volgens de fysische toestand met holle wegen, landbouwwegen, boswegen enz. zonder toegevoegde waarde op gebied van statuut. Een zelfde weg kan dan opeenvolgend verschillende fysische aspecten hebben.

    Hetzelfde voor “parkwegen”. Deze wegen, als ze niet een basis statuut hebben, zijn eigenlijk een deel van de inrichting van een park als verharde delen naast waterpartijen, beplantingen, grasperken… Die verharde delen laten wat verkeer toe maar niets bijzonders want ook op het gras is er toegang. Een park moet als een geheel beschouwd en beheerd worden. Voor openbare parken mag de overheid eigen initiatieven nemen wat betreft toegang maar de wegen zijn geen apart figuur van de rest van het park.

  • Volgens functies, historisch zoals kerkwegels of in feite hoofdfuncties die de overheid op eigen wegen of contractueel kan regelen bv. fietsroutes, menroutes enz. wat niets verandert aan de basisfiguren.

    Het RSV geeft ook functionele indelingen van die openbare wegen (hoofd, primair, secundair, lokale).

  • Volgens verkeerstechnische keuzes van de overheid op haar eigen wegen zoals “landelijke wegen”( bij het IPO) om het oneigen verkeer te beperken of eventuele “trage wegen” voor het niet gemotoriseerd vervoer (hoewel een tractor bv. ook traag rijdt). Dergelijke termen zijn misschien bruikbaar voor de verkeerstechnische gemakkelijkheid door de overheid te bepalen maar veranderen niets aan de basisfiguren.
Het mengen van al die dimensies veroorzaakt de zo gezegde ingewikkeldheid. Het feit dat allerhande initiatiefnemers texten schrijven zonder voorzichtigheid heeft als gevolg dat zelfs officiële texten niet meer duidelijk zijn. Zij scheppen verwarring en sui generis onbruikbare statuten.
Als conclusie denk ik dat gecibleerde acties mogelijk zijn met het onderzoeken
  • door de overheid van de knelpunten tussen overheidsinstanties voor de openbare wegen. Dit kan bv. in het IPO gebeuren.
  • door ANB/Leefmilieu met te kijken hoe men de beschikkingen van de bos- en natuurdecreten kan vereenvoudigen, billijk maken en inpassen in de basisfiguren.
  • Hoe de wetgeving over de buurtwegen kan opgefrist worden voor de openbare wegen om aan de gewenste maatschappelijke vragen een antwoord te geven (à la “trage wegen”). Een aantal voorstellen werd hiervoor al geformuleerd, al dan niet via RUP’s.
  • Hoe beschikkingen van het burgerlijk recht kunnen aangepast worden en door wie om aan het eventueel openbaar gebruik van private wegen rechtszekerheid te geven.